Zuid-Holland
Zuid-Holland, een provincie in het westen van Nederland, herbergt een schat aan prachtige kastelen die getuigen van een rijke geschiedenis en een levendig verleden. Deze kastelen vormen een intrigerend deel van het culturele erfgoed van de regio en trekken jaarlijks talloze bezoekers van over de hele wereld aan.
Een van de meest opmerkelijke kastelen in Zuid-Holland is Kasteel Duivenvoorde. Dit majestueuze kasteel, gelegen in Voorschoten, dateert uit de 13e eeuw en heeft een onberispelijke renaissance-architectuur. Het kasteel wordt omringd door prachtige tuinen en een uitgestrekt landgoed, wat het een ideale plek maakt voor een ontspannen wandeling. Bezoekers kunnen ook genieten van de rijke kunstcollectie en historische interieurs die het kasteel herbergt.
Een ander opvallend kasteel is Kasteel de Haar in Haarzuilens. Hoewel technisch gezien net buiten Zuid-Holland gelegen, is het de moeite van het vermelden waard vanwege zijn grandeur en prachtige architectuur. Het is het grootste kasteel van Nederland en ademt de sfeer van de negentiende-eeuwse romantiek. Met zijn fraaie torens, grachten en weelderige parken is het kasteel een indrukwekkende bezienswaardigheid.
In de omgeving van Leiden ligt Kasteel Oud-Poelgeest, een charmant kasteel dat dateert uit de 17e eeuw. Dit kasteel heeft een interessante geschiedenis en diende als residentie voor belangrijke figuren in de Nederlandse geschiedenis, waaronder de beroemde rechtsgeleerde Hugo de Groot. Tegenwoordig is het kasteel omgebouwd tot een hotel en conferentiecentrum, waar gasten kunnen genieten van de rustige omgeving en historische ambiance.
Een andere parel is Kasteel Keukenhof, nabij Lisse, bekend om zijn prachtige tuinen vol met bloemen. Het kasteel zelf, met zijn statige gevel en torentjes, is een plaatje op zich. Bezoekers kunnen de schoonheid van de tuinen verkennen en zich onderdompelen in de kleurrijke bloemenpracht.
Zuid-Holland biedt niet alleen een rijke geschiedenis met zijn kastelen, maar ook een gevarieerd landschap van historische pracht. Of je nu geïnteresseerd bent in architectuur, kunst, geschiedenis of gewoon wilt genieten van de serene sfeer van deze kastelen, Zuid-Holland heeft voor elk wat wils. Deze kastelen vertellen het verhaal van een welvarende en cultureel rijke provincie die trots is op haar erfgoed en gasten uitnodigt om de grandeur van vervlogen tijden te ervaren.
Kastelen in Zuid-Holland.
- Het Binnenhof
- Huis ten Berghe
- Te Merwede
- kasteel oud poelgeest
- kasteel duivenvoord
- Huggens hofwijck
- paviljoen de witte
- de lindenhof
- landgoed te werve
- landhuis de oliphant
- landgoed Arttihove/Vidaa
- Het heerenhuys
- auberge de kievit
- kasteel keukenhof
- Herberg welgelegen
- kasteel oud wassenaar
- landgoed tespelduyn
- landgoed van belofte
- Het oude stadhuys
- het koetshuis
Kastelen in Zuid Holland
Het woord kasteel komt van het Latijnse woord castelum, dat zoveel betekent als: kleine (Romeinse) legerplaats. In de middeleeuwen werden namen als borch, veste en starke gebruikt, om gebouwen aan te geven die wij nu kasteel noemen. De definitie van kasteel is: een versterkte middeleeuwse residentie van een in omvang beperkte groep mensen. Deze groep mensen stond in een afhankelijkheidsrelatie tot een persoon of instelling. De bewoners behoorden tot de adel of waren bestuursambtenaren die het kasteel beheerden in opdracht van de graaf of kerkelijke instelling. Een kasteel werd gebouwd en gebruikt in de periode vanaf 900 tot het 3e kwart van de 16de eeuw. Afhankelijk van de wensen en financiële middelen van de bouwheer kreeg het kasteel een puur defensief karakter, een overwegend luxe woninginrichting, of iets daar tussenin. In de loop der tijd kwam het accent steeds meer op het wooncomfort te liggen en werd verschil met buitenplaats steeds kleiner.
Ringwalburchten (circa 875-
De oudste kasteelvormen langs de Hollandse en Zeeuwse kust zijn de ringwalburchten. Ringwalburgen zijn ronde verdedigingswerken, opgebouwd uit kleiplaggen, zand en hout in diameter variërend van 144 tot 265 m. De ringwalburgen ontstonden in de 9e en 10e eeuw door de invallen van de Noren en de Vikingen. Je vindt deze burchten dan ook langs de hele kust van noord-
Grafelijke residenties
Sinds 895 had de Hollandse graaf Dirk II de keizerlijke goederen tussen de rivieren de IJssel en de Lier in bezit gekregen en waren allerlei Koninklijke rechten aan hem overgedragen, waaronder het recht om versterkingen te bouwen. In die periode had de graaf van Holland nog geen vaste residentie, maar reisde met zijn gevolg door zijn territorium. Uit de 12de en 13de eeuw zijn er plaatsen bekend die de graaf als min of meer vaste woonplaats hebben gediend. Het Binnenhof te Den Haag was er daar een van. Het groeide later uit tot de vaste residentie van de graaf.
Mottekastelen (1000-
Ronde, ovale en veelhoekige kastelen
Aan het einde van de 12de eeuw werd het dure natuursteen als bouwmateriaal vervangen door het goedkopere baksteen. Dit maakte het betaalbaar om grotere kastelen te bouwen met ruimere woonvertrekken. Nadeel was dat deze zware constructies moeilijk konden worden gebouwd op een opgeworpen heuvel.
Bij de hoge adel werden vanaf het begin van de 13de eeuw de mottekastelen getransformeerd in een nieuw type kasteel dat nog wel de ronde vorm met de mottekastelen gemeen had. Het ronde kasteel evolueerde in de loop van de tweede helft van de 13de eeuw in een veelhoekig kasteel, wat tot voordeel had dat de flanken beter konden worden verdedigd. Tegen de binnenzijde van de ringmuur kon een royaal woongebouw worden opgetrokken. Voorbeelden van dergelijke kastelen in Zuid-
Vierhoekige kastelen
Het vierhoekige kasteeltype komt voor vanaf ongeveer 1275. Het heeft in zijn zuiverste vorm een rechthoekige plattegrond met op elke hoek een uitspringende toren ter verdediging van de flanken. De woongebouwen waren in de regel tegen de binnenzijde van de ommuring gebouwd, meestal tegenover de ingang. Het oudste rechthoekige kasteel in Zuid-
Woontorens, zaaltorens en compacte zaaltorenkastelen
De simpele woontoren is voor de lage adel de opvolger van het kleine mottekasteel. In tegenstelling tot een mottekasteel, staat de woontoren of donjon niet meer op een heuvel, maar op een eiland omgeven door een gracht. De toren werd – zeker na 1200 – gebouwd uit bakstenen. Soms bleef het kasteel beperkt tot de woontoren. De gebruikelijke vorm van de woontoren is vierkant of rechthoekig. Huis Dever te Lisse wijkt met zijn D-
In enkele gevallen werd bij de bouw van de woontoren al geanticipeerd op uitbreiding. Het eiland waarop de woontoren werd gebouwd, is dan aanzienlijk groter dan de woontoren zelf. De donjon werd dan niet in het midden van het eiland geplaatst, maar op een van de hoeken, zodat er volop ruimte overbleef om gebouwen toe te voegen. Een voorbeeld van een dergelijke bouwvorm is het Huis te Warmond (1362 of eerder).
Indien de woontoren meer dan een vertrek per verdieping had, wordt gesproken van een zaaltoren. Een voorbeeld hiervan is kasteel Heenvliet. Dit bestond sinds 1260 uit een rechthoekige zaal. Op de hoeken van de zaal stonden ronde hoektorens. In de 14de eeuw werd de gracht aan een zijde uitgelegd en werden er vleugels rond een binnenplein tegen de toren aangebouwd, waardoor een zogeheten compact zaaltorenkasteel ontstond. Dit is het compromis tussen het rechthoekige kasteel dat de hoge adel en de landsheren zich konden permitteren en de simpele woontoren van de lage adel.
Omgrachte adellijke huizen
De overgang van de verdedigbare kastelen naar de niet meer reëel verdedigbare omgrachte woningen van edelen was een geleidelijke. De edelen gingen door met het bouwen van omgrachte huizen en het aanbrengen van elementen waar de kastelen hun verdedigbaarheid aan te danken hadden gehad, maar vanuit militair-
Historische landgoederen en buitenplaatsen
Een historisch buitenplaats is een eenheid van een historisch landhuis (soms een kasteel) met bijgebouwen, waterpartijen, tuin en park. Soms vormt een buitenplaats de kern van een uitgestrekt landgoed. Met de term buitenplaats worden in het algemeen die complexen van huis en omgeving aangeduid die vooral vanaf de 16de eeuw tot stand kwamen en waarbij het huis speciaal voor de genoegens van het landleven was bestemd. Daarnaast kan het begrip ook slaan op oudere objecten, zoals middeleeuwse kastelen, die in later tijd de functie van buitenplaats kregen en hun defensieve karakter verloren.
Bij het functioneren vervulden nutsaspecten van een buitenplaats een grote rol. Verreweg de meeste buitenplaatsen hadden een agrarische en soms een industriële bedrijfsvoering als achtergrond. De stichting van een buitenplaats betekende voor de eigenaar niet alleen het creëren van de mogelijkheid van de rust en de landelijke omgeving te genieten en als statussymbool, maar tevens om het beheer te voeren over de aan de buitenplaats verbonden agrarische of industriële bedrijvigheid.
Oorsprong en ontwikkeling
De buitenplaats in Zuid-
Verreweg de meeste buitenplaatsen in Zuid-
Niet alleen voorzag de boerderij de eigenaar in zijn behoefte aan allerlei landbouwproducten. Daarnaast diende de boer die de boerderij voor de eigenaar beheerde, pacht te betalen en verrichtte hij allerlei hand-
Had de eigenaar de economische wind in de rug, dan kon hij één of soms meer van zijn bezittingen uitbouwen tot buitenplaats. Meestal gebeurde dit op een ten opzichte van zijn vaste woonplaats gunstig gelegen locatie aan een belangrijke (water)weg. Aanvankelijk bestond de uitbreiding uit niet meer dan de toevoeging aan de boerderij van een wat rijker uitgevoerde vleugel (herenkamer). Sommige complexen kregen een recreatieve en representatieve functie. Bij voldoende financiële middelen kon de herenkamer uitgroeien tot een al dan niet met de oorspronkelijke hoeve verbonden herenhuis.
Vooral in de 18de eeuw maar ook al eerder, werd de fysieke koppeling tussen hoeve en herenhuis niet langer op prijs gesteld. Op bestaande buitenplaatsen werd een deel van het terrein afgezonderd ten behoeve van een vrijstaand herenhuis met omliggend park of de boerderij werd afgebroken en naar een andere plek op het terrein verplaatst, waarna op de oude plaats op grotere schaal een nieuw herenhuis werd gebouwd. In de directe nabijheid van de herenhuizen verrezen vervolgens bijgebouwen zoals koepel, tuinmanswoning, koetshuis met stalling en oranjerie.
Het park met bebouwing, de feitelijke buitenplaats, besloeg meestal maar een deel van het totale oppervlak van het goed. De productiegronden bleven belangrijk en waren in de regel ook uitgestrekter.
Feodale achtergrond
Slechts weinig buitenplaatsen in Zuid-
Tal van heerlijkheden en andere feodale terreinen kwamen in de loop van de tijd dan ook in handen van gefortuneerde niet-
Overigens waren lang niet alle adellijke bezittingen ambachten of heerlijkheden met daaraan verbonden (heerlijke) rechten. In sommige gevallen waren de rechten die verbonden waren aan het bezit beperkt tot de zogeheten zwanendrift (het recht om een koppel broedende zwanen te houden), of jacht-
Het was maar een kleine groep (de crème de la crème van de regentenklasse) die zich de prestigieuze weelde van een echte heerlijkheid kon permitteren. Bovendien was het aantal ten opzichte van de stadsresidentie gunstig gelegen ambachten en heerlijkheden beperkt. Een voorbeeld van zo’n gunstig gelegen hoge heerlijkheid is De Tempel in Overschie nabij Rotterdam. Men stichtte de buitenplaats toch bij voorkeur op een plaats die vanuit de permanente residentie goed bereikbaar was.
Al met al waren er in Zuid-
Nijverheidbuitenplaatsen
Een aantal Zuid-
Gesticht als buitenplaats
Buitenplaatsen die uitsluitend als buitenplaats werden aangelegd komen weinig voor. De economische functie is vrijwel altijd aanwezig.
Een uitzondering en daarbij één van de bekendste buitenplaatsen in Zuid-
Een andere uitzondering vormt een aantal moderne buitenplaatsen in de omgeving van Oostvoorne, zoals Het Reigersnest, Olaertsduijn en Strypemonde. Deze dienden uitsluitend als weekend-
Geografische spreiding
Het overgrote deel van de buitenplaatsen in Zuid-
Aan en gedeeltelijk op de strandwallen werden in de Middeleeuwen kastelen gebouwd. Ook de meeste oude bewoningskernen in Zuid-
Vanuit Leiden en Den Haag waren de op de strandwallen liggende dorpen gemakkelijk te bereiken en het is dan ook niet vreemd dat langs de transportroutes in de loop van de 17de en 18de eeuw talrijke buitens werden gesticht. Zo bepaalden linten van buitenplaatsen het aanzien van dit deel van het Zuid-
In het zuiden van Zuid-
Andere favoriete plaatsen voor de vestiging van buitenplaatsen waren de oeverwallen langs de rivieren. Deze oeverwallen waren ontstaan doordat de rivieren onder invloed van de seizoenen op gezette tijden buiten hun oevers traden en dan telkens een laagje klei afzetten. Deze sedimenten lagen ten opzichte van de veengebieden in de regel wat hoger.
Door de aanwezigheid van oeverwallen werden op de oevers van de Rijn tussen Leiden en Alphen talrijke buitens gevestigd. Alleen in Alphen waren er rond 1900 al 46. Van deze concentratie is helaas maar weinig overgebleven. In Leiden zijn Rhijnhof en Buitenzorg voorbeelden van op stroomruggen gelegen buitens. Ook langs andere rivieren zijn concentraties aan te wijzen. In Rotterdam bevond zich reeds in de 18de eeuw een aanzienlijke hoeveelheid buitens langs de Nieuwe Maas. Dijkzicht, De Heuvel en Schoonoord zijn hier restanten van. Op plaatsen waar geen duinruggen en strandwallen of stroomruggen waren, maakte men gebruik van andere natuurlijke verhogingen in het landschap, zoals donken, in de ijstijd door wind opgestoven duinen, zoals bijvoorbeeld Huys ten Donck.
Tuin-
In de Middeleeuwen waren de meeste tuinen rond kastelen min of meer utilitair van karakter. De opbrengst van productiegronden was immers een belangrijke inkomstenbron van de eigenaar. Sieraanleg kwam, voor zover bekend, weinig voor. De verschillende terreinen, weiden, bos, boomgaarden en moestuinen waren op doelmatige wijze rond het huis aangelegd (bijv. Huis te Warmond).
Formele stijl
Al in de 16de eeuw worden tegelijkertijd met de veranderingen in de architectuur van huizen op het platteland de omliggende terreinen steeds meer bij de vernieuwing betrokken. Hoewel geen van dergelijke tuininrichtingen bewaard is gebleven, is de ontwikkeling waar te nemen op kaarten van bijvoorbeeld Jacob van Deventer van rond 1560. Rondom verscheidene kastelen geeft hij het grondplan van een geometrische aanleg weer die samenhangt met de ligging van het huis.
In overeenstemming met de ontwikkelingen in de 17de-
Van verschillende buitenplaatsen is bekend dat zij in het tijdvak tussen 1620 en 1680 een classicistische tuinaanleg kregen (Duivenvoorde te Voorschoten, Zorgvliet en Ockenburgh te Den Haag en Keukenhof te Lisse). Op enkele rudimenten in de vorm van lanen en waterpartijen na is van deze classicistische tuininrichtingen niets bewaard gebleven.
Landschapsstijl
In de loop van de 18de eeuw raakte men uitgekeken op de stijve, geometrische tuinen met hun geschoren hagen, hun rechte lanen en hun symmetrische opzet waarbinnen alles zijn logische plaats had. Men ervoer die stijl steeds meer als ouderwets en onnatuurlijk, terwijl de overladen decoratie van bosketten en compartimenten als gekunsteld werd beschouwd. Dit was niet de manier waarop men de natuur moest beleven: men zocht een nieuwe weg waarop de natuur de kunst de hand kon reiken en omgekeerd.
Het was een heel ander landschap dat nu werd nagestreefd en dat tot in onze tijd het beeld van talloze buitenplaatsen zou gaan bepalen: grazige weiden, omzoomd door golvende bosranden vervingen de vierkante, rechthoekige, ronde of ovale kabinetten in de bosketten van de oude geometrische tuinen. In plaats van de met passer en meetlat uitgezette vijvers in allerlei vormen legde men nu waterpartijen met een grillig oeververloop aan. Deze werden gevoed door slingerende beekjes. De grond die bij het uitgraven van de vijver was vrijgekomen, gebruikte men om heuvels op te werpen. Zeker in het westen, waar parken en tuinen op het vlakke land werden aangelegd, betekende dit een hele ingreep. Wanneer de buitenplaatsen langs de binnenduinrand lagen, liet men zich bij voorkeur leiden door de aard van het terrein.
De nieuwe ideeën werden voor het eerst in Engeland toegepast, in de jaren rond 1720. Er werden niet alleen klassieke bouwwerken in parken opgericht. Ook verwijzingen naar andere tijden en verre landen werden in de tuinen verwerkt, zoals ruïnes van middeleeuwse kastelen, Chinese paviljoens en Turkse tenten. Het pittoreske karakter van dergelijke tuinen werd onderstreept door het gebruik van verschillende soorten bomen, die soms in groepjes en soms solitair waren geplant. Ook qua vorm en kleur van de beplanting werd dit nagestreefd. In deze tijd kwamen de rode beuk, de Italiaanse populier – een substituut voor de zuidelijke cipres – de treurwilg en allerlei soorten naaldbomen in de mode.
De eerste parken in landschapsstijl in ons land waren bescheiden. Het park van Huis ten Donck was één van de eerste parken die – vanaf 1765 – in landschappelijke trant werd omgevormd. Van de tuinarchitecten heeft vooral de familie Zocher zijn sporen nagelaten, zo ook in Zuid-
Rond 1870 ontstond in de tuinaanleg weer behoefte aan beslotenheid en geometrische structuren, vooral dicht bij het huis. Zo werd opnieuw de eenheid van huis en tuin benadrukt. Bij een aantal buitenplaatsen werden tuinen met buxus-
Architectuur
De bouwkunst in de 16de en de vroege 17de eeuw werd gedomineerd door een wildgroei aan decoratieve vormen. In de 17de eeuw ontstond behoefte aan een sobere en strakke architectuur die meer in overeenstemming was met de idealen van de klassieke bouwkunst. De Tien boeken over architectuur van de Romeinse bouwmeester Vitruvius (1ste eeuw v.Chr.) en de daarop gebaseerde architectuurtraktaten van 16de-
Men streefde naar een rustige monumentaliteit, waarbij de verhoudingen in de architectuur meer spreken dan de details (Hofwijck, Meerzicht, Zorgvliet, Clingendael, Oud Poelgeest, Berbice en Oostergeest).
In grote lijnen zouden deze classicistische principes het beeld van de Nederlandse landhuizen tot ver in de 19de eeuw bepalen. In Zuid-
Op deze basisvorm werd op talrijke manieren gevarieerd. Sommige huizen bezaten een monumentale en vaak hogere middenpartij tussen lagere zijvleugels (Rijksdorp bij Wassenaar) of bestonden uit drie rond een cour gerangschikte vleugels (Huis te Warmond). Al met al zijn symmetrie en betrekkelijke eenvoud de belangrijkste eigenschappen van de Zuid-
De detaillering van het gebouw was sterk afhankelijk van de heersende mode. De detaillering van 18de-
Alle landhuizen in Zuid-
Hoewel de detaillering dus veranderde, voldoen de meeste landhuizen in Zuid-
Na circa 1850 worden de chaletstijl en eclectische stijlen als de (Franse) neorenaissance steeds belangrijker. De vanaf die tijd ontstane huizen zijn vaak de moderne, meer comfortabele en meestal op permanente bewoning ingerichte opvolgers van oudere huizen. In de 20ste eeuw komen daar de moderne architectuurstromingen bij, met werken van gerenommeerde architecten als W. Kromhout, Jac.Ph. Wormser en P. Vorkink en J.W. Hanrath.
Architectonische elementen en tuinsieraden
Van architectonische elementen en tuinsieraden is buitengewoon weinig bewaard gebleven. Follies, menagerieën, volières, schelpengrotten, bruggen en dergelijke worden in tal van schriftelijke bronnen genoemd. Van de aard, omvang en uiterlijk zijn weinig gegevens bekend.
De zogeheten folly, een schijngebouw in de vorm van een ruïne, een grot, een hermitage en dergelijke vormde vooral in de landschappelijke aanleg een onmisbaar element. Dergelijke constructies noodden tot melancholieke contemplatie over vergankelijkheid en waren bedoeld als verrassingselement tijdens de wandeling in het park. Er zijn weinig follies bewaard gebleven in Zuid-
Dienstgebouwen
In de formele parkaanleg van de 17de en 18de eeuw waren dienstgebouwen – ook wel bouwhuizen genoemd – in de regel zo opgesteld dat ze de symmetrie van de aanleg niet doorbraken. Vaak stonden ze aan weerszijden van het plein voor of achter het herenhuis. Een dergelijke formele configuratie kwam in Zuid-
De landschapsstijl bood meer mogelijkheden ten aanzien van de plaatsing van bijgebouwen. De dienstgebouwen werden opgenomen in de grilliger lanenstructuur binnen dit type aanleg en kwamen meer verspreid op het terrein te staan. Op talrijke plaatsen zijn tuinderswoningen, koetshuizen en dergelijke bewaard gebleven.
Duivenslag en zwanendrift
De duivenslag, het recht om duiven te houden, was een adellijk recht. Duivenkasten zijn op afbeeldingen van talloze kastelen te zien. De meestal houten constructies hangen kriskras, maar duidelijk in het zicht aan de muren van het kasteel of het herenhuis. Bij sommige kastelen waren de duiven ondergebracht in stenen torens. Hier werd het adellijk recht van de duivenslag gekoppeld aan een ander heerlijk privilege, de rechtspraak. De begane grond van dergelijke torens werd wel als gevangenis gebruikt.
Een dier dat men op tal van buitenplaatsen aantrof, is de zwaan. Het bezit van zwanendriften was aanvankelijk voorbehouden aan de adel. De oorsprong van de zwanendrift is onbekend. De zwaan gold in ieder geval als een edel dier, waaraan deugden werden toegedicht die zijn afgeleid van het gedrag van dit dier. De partners in een zwanenkoppel zijn elkaar levenslang trouw en de dieren verdedigen liefdevol hun kroost, als het moet met geweld.
Een aantal buitens in Zuid-
Behalve als siergevogelte, hielden zwanen kroos en waterplanten in de slotgracht of vijver in toom. Daarnaast werd de vogel gegeten en gebruikte men de veren als schrijfgerei.
Dat de zwaan een kostbaar bezit was, blijkt uit de fraaie halsbanden voor zwanen die bewaard zijn gebleven. Op de band stond de naam van de eigenaar of de buitenplaats waaraan de zwanendrift verbonden was. Verder werden zwanen wel gebrandmerkt, waarbij men herkenningstekens aanbracht op snavel en poot.
Inrijhekken
De toegang tot de buitenplaats diende te kunnen worden afgesloten. Dit gebeurde in de regel met zware smeedijzeren hekken, die waren opgehangen aan stenen hekpijlers of smeedijzeren – in de 19de eeuw ook gietijzeren – hekposten. Dikwijls werd het buiten van de weg gescheiden door een sloot of vaart. In dat geval vormden de hekpijlers één geheel met een stenen boogbrug.
Van inrijhekken werd meestal behoorlijk werk gemaakt. De toegang van de buitenplaats was immers het ‘visitekaartje’ van de eigenaar. De vleugels van de hekken werden in fraai smeedijzer uitgevoerd, waarbij de naam van het buiten dikwijls in het smeedwerk werd opgenomen en details volgens de laatste mode waren vormgegeven. Ook de pijlers waren veelal rijkelijk versierd. Soms werden ze in natuursteen uitgevoerd of met dit materiaal bekleed. Vaak zijn ze voorzien van een natuurstenen bekroning. Deze bestaat in de regel uit een dekplaat met daar bovenop een vaas, ananas, dennenappel, wapenschild of schilddragende leeuw.
In de 19de eeuw kwamen gietijzeren hekposten in combinatie met smeedijzeren draaihekken in zwang. Vaak deden deze hekken in schoonheid niet onder voor de stenen inrijhekken. Wel zijn ze ranker van uitvoering.
Inrijhekken zijn bij tal van buitenplaatsen in Zuid-
Interieur
Er zijn op de Zuid-
Beter bewaard gebleven interieurs treffen we aan op buitenplaatsen die in particuliere handen zijn gebleven. Deze complexen hebben wel de oorspronkelijke woonfunctie behouden en de eigenaars besteden voor zover dat binnen hun mogelijkheden ligt veel aandacht aan de instandhouding.
Zijn historische interieurs al vrij zeldzaam op de Zuid-
Oranjerieën
Een bijgebouw dat geregeld op buitenplaatsen aanwezig was, is de oranjerie. De oranjerie diende aanvankelijk als overwinteringplaats voor citrussoorten waaronder oranjeboompjes (vandaar de naam) en later ook voor exotische planten. Omdat de meeste citrussoorten enige koude en zeer lichte vorst kunnen verdragen, was het aanvankelijk niet nodig deze gebouwen te verwarmen. Toen in de loop van de 17de eeuw vorstgevoeliger planten beschikbaar kwamen, zoals laurus, oleander en palmsoorten, werd verwarming noodzakelijk. In oranjerieën hield men de temperatuur op peil met kachels. Een verwarming tot vijf graden Celsius was meestal adequaat. Dit was evenwel niet voldoende voor het telen van exoten uit de tropen, die bijvoorbeeld via de Verenigde Oost-
De meeste oranjerieën en stookkassen zijn inmiddels verdwenen. Toch bestaan er in Zuid-
De meeste oranjerieën stonden aan de noordzijde van de moestuin van de buitenplaats, zodat optimaal gebruik kon worden gemaakt van zonlicht dat door de grote vensters in de zuidelijke gevel.